‘If only you
could see what I’ve seen with your eyes’
Nexus (uit: Blade Runner, 1982)
Op bezoek in het atelier protesteren
Maurice Braspenning en Toon Berghahn voorzichtig tegen de verzuchting dat zij,
mijns inziens, ‘echte schilders’ zijn. Als ‘echte schilders’
een afkeer impliceert van andere media, als fotografie en film, is mijn karakterisering
van hen ongelukkig gekozen. Als mijn ‘echte schilders’ slechts getooid
zijn met verf, een spieraam en linnen, klopt de typering evenmin. Op de vloer,
links liggen Berghahns verknipte dollarbiljetten die hij sinds enige tijd als
bouwstenen gebruikt in zijn werken; tegen de muur leunt een met grof geweld
doorboord schilderij van Braspenning. Een illusionistische schilderkunstige
ruimte wordt door de kleinere en grotere gaten tegen zichzelf uitgespeeld. Hoe
kan ik deze kunstenaars ‘echte schilders’ noemen? Wanneer je vandaag
de dag de schilderkunst verdedigt, doe je dat om te provoceren, of tegen beter
weten in, aldus Frank Reijnders in zijn boek Della Pittura (2000). Berghahn
en Braspenning zijn geen provocateurs. Zij negeren noch de tijd noch de plaats
waarin ze leven. Liever zetten zij de wereld, de steeds snellere, steeds geavanceerdere
wereld in in hun werken. Berghahn en Braspenning wijzen op haar inherente paradox:
hoe groot ook de groei, hoe weelderig ook de bloei, zij leiden, onvermijdelijk,
naar verval.
Uit verval ontstaat nieuw leven. Zo verloopt de organische cyclus. Humus is
vruchtbare grond. In Berghahns schilderijen fungeren de verticale vormen van
gitzwarte bomen zonder blad als coulissen. Zij bieden zicht op een verlaten
pompstation, of raffinaderijen in de verte (Atomic, 2006). In South Central
(2006) torenen hedendaagse, New Yorkse wolkenkrabbers, in Batavia (2006) vaart
een ouderwetse driemaster refererend aan de zeventiende-eeuwse V.O.C.. Wolkenkrabbers,
schepen en pompstations zijn geconstrueerd uit cut-outs van bankbiljetten die
overschilderd zijn. Dollartekens schijnen doorheen de acrylverf. Zij zijn een
directe verwijzing naar de omnipresente en machtige economie. Maar hier baden
de machtige bouwsels uit papiergeld in een sferisch, bijna filmisch en onwerkelijk
groen, geel of roze licht. In deze wereld straalt het avondgoud of trilt het
ochtendgloren. Berghahns werken worden beheerst door de tweespalt die deze momenten
van de dag symboliseren. De toon herinnert aan een doek als Mondaufgang am Meer
(1822) van Caspar David Friedrich. Enerzijds is er de nostalgische hang naar
voorbije tijden en een geleefd verleden; anderzijds is de Sehnsucht voelbaar,
een hang naar ontluikend leven, een kosmische bewustzijn in dit uitdijend universum,
de nieuwsgierigheid naar een onvoorspelbare toekomst.
Braspennings landschappen zijn steevast reeds in verval. Vliegtuigen zijn gecrasht,
de veelal moderne architectuur is ruw door midden gezaagd waardoor een troosteloos
interieur zichtbaar wordt: een slingerend peertje aan het plafond (Cattepilar,
2006). De enkele individu die in Braspennings werken doolt is al even begaan
met dit desolate landschap, en ontroostbaaar (SOB, 2006). Het druipende personage
in Dead Replicant (2006) vervluchtigt bijna door het tere krijt op schoolbord.
Het krijt wordt uitgeveegd of weggewist, en daarna alsnog gefixeerd. Waardoor
het blÌjft. Ondanks, of dankzij? zichzelf. Een omkering vindt plaats:
een silhouet is ingevuld met zwarte vlekken die ontstaan door weghaling, door
het wissen van het overbodige krijt (Dead calm, 2006). Een zelfde inversie vindt
plaats door de perforaties, waarmee het krijt sterk contrasteert: hout is weggehaald,
de gaten zijn feitelijk onbestaand. Maar voor het beeld zijn de boringen constructief
en onmisbaar, als in Lucio Fontana’s Concetti Spaziali (‘ruimtelijke
concepties’). De gaten ‘branden’ als de getekende lampen in
Cattepilar (2006). Op deze manier wordt niet alleen een ruimte achter een ruimte
gecreÎerd, die oneindig is en vÈrder reikt in Braspennings werken,
tevens verwijst de weglating, als in fotonegatieven, naar het Èchte beeld,
naar de uiteindelijke foto, naar het positief.
Er circuleren steeds meer beelden. Foto- of film-, video-, satelliet- of rˆntgenbeelden.
Een schilderij onderscheidt zich niet slechts door het zorgvuldig gebruik van
olieverf op een geprepareerd doek. Al decennialang zijn hierop varianten mogelijk.
Of zijn antwoorden gegeven op de schilderkunstige traditie. Pollocks verf droop,
Schwitters herbruikte metrokaartjes. Zodra je de wereld aan beelden, een wereldbeeld
vertaalt in een schilderij, en haar varianten, word je een schilder genoemd,
een ‘echte schilder’ zelfs. Toon Berghahn en Maurice Braspenning
zijn ‘echte schilders’. Totdat andere benamingen zijn geformuleerd.
Ilse van Rijn
(augustus 2006)